godshuizen op hoge wierden
opgetrokken uit rode baksteen
van binnen
bepleisterd met de gebeden van genaraties
poreuze muren zijn verzadigd
van orgelklanken en zangnoten
en terwijl de vloer geplaveid is
met grafstenen
weigert het doopvont op te drogen
koppige handen vullen het bij
tot de jongste dag
buiten
rolt de wind tegen de hellingen
als golfslag van weleer
maar doodsangst is weggeëbd
uit de ogen van mensen
zij knipperen tegen het felle licht
tasten de horizon af
op zoek
naar het geheim van de toekomst